• be·roer
enkelvoud meervoud
naamwoord beroer -
verkleinwoord - -

het beroero

  1. (verouderd) (17e eeuw) onrust, opstand
    • Swaermoedich ghepeyns, drucksinnich beroer.. 
vervoeging van
beroeren

beroer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beroeren
    • Ik beroer. 
  2. gebiedende wijs van beroeren
    • Beroer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beroeren
    • Beroer je?