berekenen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van berekenen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | berekenen | te berekenen | ||||||||
toekomend | zullen berekenen | te zullen berekenen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben berekend | te hebben berekend | ||||||||
toekomend | berekend zullen hebben | berekend te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
berekenend | berekend | ev. bereken |
mv. verouderd berekent |
berekene | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bereken | berekent | berekent | berekent | berekent | berekenen | berekenen | berekenen | |||
verleden (o.v.t.) | berekende | berekende | berekende | berekende | berekende | berekenden | berekenden | berekenden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal berekenen | zult/zal berekenen | zult/zal berekenen | zult berekenen | zal berekenen | zullen berekenen | zullen berekenen | zullen berekenen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou berekenen | zou berekenen | zou(dt) berekenen | zoudt berekenen | zou berekenen | zouden berekenen | zouden berekenen | zouden berekenen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb berekend | hebt berekend | hebt/heeft berekend | hebt berekend | heeft berekend | hebben berekend | hebben berekend | hebben berekend | |||
verleden (v.v.t.) | had berekend | had berekend | had berekend | hadt berekend | had berekend | hadden berekend | hadden berekend | hadden berekend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal berekend hebben | zal/zult berekend hebben | zult/zal berekend hebben | zult berekend hebben | zal berekend hebben | zullen berekend hebben | zullen berekend hebben | zullen berekend hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou berekend hebben | zou berekend hebben | zou/zoudt berekend hebben | zoudt berekend hebben | zou berekend hebben | zouden berekend hebben | zouden berekend hebben | zouden berekend hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm berekend worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt berekend | er is berekend | |||||||||
verleden | er werd berekend | er was berekend | |||||||||
toekomend | er zal berekend worden | er zal berekend zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou berekend worden | er zou berekend zijn | |||||||||
lijdende vorm berekend worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | berekend worden | berekend te worden | ||||||||
toekomend | berekend zullen worden | berekend te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | berekend zijn | berekend te zijn | ||||||||
toekomend | berekend zullen zijn | berekend te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word berekend | wordt berekend | wordt berekend | wordt berekend | wordt berekend | worden berekend | worden berekend | worden berekend | |||
verleden (o.v.t.) | werd berekend | werd berekend | werd berekend | werdt berekend | werd berekend | werden berekend | werden berekend | werden berekend | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal berekend worden | zult berekend worden | zult berekend worden | zult berekend worden | zal berekend worden | zullen berekend worden | zullen berekend worden | zullen berekend worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou berekend worden | zou berekend worden | zou/zoudt berekend worden | zoudt berekend worden | zou berekend worden | zouden berekend worden | zouden berekend worden | zouden berekend worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben berekend | bent berekend | bent/is berekend | zijt berekend | is berekend | zijn berekend | zijn berekend | zijn berekend | |||
verleden (v.v.t.) | was berekend | was berekend | was berekend | waart berekend | was berekend | waren berekend | waren berekend | waren berekend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal berekend zijn | zult berekend zijn | zult berekend zijn | zult berekend zijn | zal berekend zijn | zullen berekend zijn | zullen berekend zijn | zullen berekend zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou berekend zijn | zou berekend zijn | zou/zoudt berekend zijn | zoudt berekend zijn | zou berekend zijn | zouden berekend zijn | zouden berekend zijn | zouden berekend zijn |