berekenen
- be·re·ke·nen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
berekenen |
berekende |
berekend |
zwak -d | volledig |
berekenen
- overgankelijk door rekenen iets bepalen
- De kosten daarvan zijn al berekend.
- ▸ Of een verkoopautomaat daadwerkelijk een slimme investering is, vindt Abbenes moeilijk te voorspellen. "Investeren blijft een risico. Jongeren zijn al vatbaarder voor sociale media omdat ze het gevoel krijgen dat ze de boot missen. Maar in dit geval kun je het risico goed inschatten omdat jongeren precies kunnen berekenen wanneer ze hun investering terugverdienen."[1]
- hoeveel geld ergens voor gevraagd wordt
- Hij rekent wel erg veel voor zijn diensten.
- calculeren, uitrekenen
- becijferen, in rekening brengen, meerekenen, tellen
- Het woord berekenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "berekenen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑
Weblink bron
Pomme Rademaker“Bijverdienen met een verkoopautomaat bij kapper of sportschool is in trek” (5 april 2025), NOS - ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be