befietsen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van befietsen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | befietsen | te befietsen | ||||||||
toekomend | zullen befietsen | te zullen befietsen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben befietst | te hebben befietst | ||||||||
toekomend | befietst zullen hebben | befietst te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
befietsend | befietst | ev. befiets |
mv. verouderd befietst |
befietse | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | befiets | befietst | befietst | befietst | befietst | befietsen | befietsen | befietsen | |||
verleden (o.v.t.) | befietste | befietste | befietste | befietste | befietste | befietsten | befietsten | befietsten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal befietsen | zult/zal befietsen | zult/zal befietsen | zult befietsen | zal befietsen | zullen befietsen | zullen befietsen | zullen befietsen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou befietsen | zou befietsen | zou(dt) befietsen | zoudt befietsen | zou befietsen | zouden befietsen | zouden befietsen | zouden befietsen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb befietst | hebt befietst | hebt/heeft befietst | hebt befietst | heeft befietst | hebben befietst | hebben befietst | hebben befietst | |||
verleden (v.v.t.) | had befietst | had befietst | had befietst | hadt befietst | had befietst | hadden befietst | hadden befietst | hadden befietst | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal befietst hebben | zal/zult befietst hebben | zult/zal befietst hebben | zult befietst hebben | zal befietst hebben | zullen befietst hebben | zullen befietst hebben | zullen befietst hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou befietst hebben | zou befietst hebben | zou/zoudt befietst hebben | zoudt befietst hebben | zou befietst hebben | zouden befietst hebben | zouden befietst hebben | zouden befietst hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm befietst worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt befietst | er is befietst | |||||||||
verleden | er werd befietst | er was befietst | |||||||||
toekomend | er zal befietst worden | er zal befietst zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou befietst worden | er zou befietst zijn | |||||||||
lijdende vorm befietst worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | befietst worden | befietst te worden | ||||||||
toekomend | befietst zullen worden | befietst te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | befietst zijn | befietst te zijn | ||||||||
toekomend | befietst zullen zijn | befietst te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word befietst | wordt befietst | wordt befietst | wordt befietst | wordt befietst | worden befietst | worden befietst | worden befietst | |||
verleden (o.v.t.) | werd befietst | werd befietst | werd befietst | werdt befietst | werd befietst | werden befietst | werden befietst | werden befietst | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal befietst worden | zult befietst worden | zult befietst worden | zult befietst worden | zal befietst worden | zullen befietst worden | zullen befietst worden | zullen befietst worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou befietst worden | zou befietst worden | zou/zoudt befietst worden | zoudt befietst worden | zou befietst worden | zouden befietst worden | zouden befietst worden | zouden befietst worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben befietst | bent befietst | bent/is befietst | zijt befietst | is befietst | zijn befietst | zijn befietst | zijn befietst | |||
verleden (v.v.t.) | was befietst | was befietst | was befietst | waart befietst | was befietst | waren befietst | waren befietst | waren befietst | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal befietst zijn | zult befietst zijn | zult befietst zijn | zult befietst zijn | zal befietst zijn | zullen befietst zijn | zullen befietst zijn | zullen befietst zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou befietst zijn | zou befietst zijn | zou/zoudt befietst zijn | zoudt befietst zijn | zou befietst zijn | zouden befietst zijn | zouden befietst zijn | zouden befietst zijn |