Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·fiets

Werkwoord

vervoeging van
befietsen

befiets

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van befietsen
    • Ik befiets. 
  2. gebiedende wijs van befietsen
    • Befiets! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van befietsen
    • Befiets je? 

Gangbaarheid