• asymp·toot
  • Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘lijn die nooit door kromme geraakt wordt’ voor het eerst aangetroffen in 1775 [1]
  • Ontleend aan het Neolatijnse asymptotus, van het Oudgriekse ἀσύμπτωτος ("die niet kan samenvallen").
enkelvoud meervoud
naamwoord asymptoot asymptoten
verkleinwoord

de asymptootm

  1. (wiskunde) een lijn die door een kromme of functie willekeurig dicht benaderd wordt, maar deze nooit raakt. De limiet naar oneindig van een functie
53 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[2]