associatie
- Geluid: associatie (hulp, bestand)
- as·so·ci·a·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het samengaan’ voor het eerst aangetroffen in 1537 [1]
- Naamwoord van handeling van associëren met het achtervoegsel -atie
- afgeleid van het Franse association of daarvoor van het Latijnse 'associatio'
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | associatie | associaties |
verkleinwoord | associatietje | associatietjes |
de associatie v
- het aan elkaar koppelen of met elkaar in verband brengen
- De associatie van natuurkunde en wiskunde heeft grote voordelen gehad.
- Als we macaroni eten krijg ik altijd een associatie met mijn vakantie in Italië.
- (economie) een groep onderling samenwerkende (rechts)personen
- De specialisten in het ziekenhuis werken in een associatie samen.
- (scheikunde) de omkeerbare vereniging van deeltjes tot grotere eenheden
- (biologie) het samen voorkomen van planten en dieren
- (geologie) het samen voorkomen van gesteenten
- (astronomie) een verzameling sterren
- (psychologie) vrije associatie: in gedachten vrijelijk verschillende zaken met elkaar in verband brengen
1.
- Het woord associatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "associatie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "associatie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be