macaroni
- ma·ca·ro·ni
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘deegspijs’ voor het eerst aangetroffen in 1778 [1]
- [1], [2] van Italiaans maccheroni [2][3]
- [3] naar het voedsel dat zij hadden leren kennen en waarderen
- [4] naar het voedsel dat voor hun kenmerkend werd geacht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | macaroni | macaroni's (*) |
verkleinwoord | macaronietje | macaronietjes |
de macaroni m
- (voeding) gebogen pijpjes van deeg
- (voeding) gerecht op basis van gebogen pijpjes van deeg
- (geschiedenis) tussen 1650 en 1850 welgestelde jongeman die als onderdeel van zijn opvoeding een reis door Europa maakte vooral gericht op overblijfselen van de klassieke Oudheid; ook gebruikt benaming van hun stijl
- (geschiedenis) (pejoratief) (eerste helft 20e eeuw) Italiaan
- De meervoudsvorm komt soms voor in de betekenis "soorten macaroni" of "macaronischotels".
2. gerecht op basis van gebogen pijpjes van deeg
- Het woord macaroni staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "macaroni" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "macaroni" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ macaroni op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Afkomstig van het Italiaanse spreektaalwoord maccaroni, meervoud van het Italiaanse woord maccarone.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
macaroni | macaroni |
macaroni
macaroni m