animus
- ani·mus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | animus | animussen |
verkleinwoord | - | - |
de animus m
- bezielende kracht
- Een goed kapitein moet zijn mannen bezielen met een alles neerslaande wedijver om de tegenpartij te kloppen. Hij moet een animator zijn, de stuwkracht, de animus waarvan de impetus uitgaat. [2]
- (psychologie) in de jungiaanse psychologie de mannelijke zijde van de vrouwelijke psyche
- Naast de roep van het (collectief) onbewuste tekenen zich in het vroege werk de anima en de animus af (het ideaalbeeld vanuit het perspectief van de vrouw) in de verstrengeling van het leven van mensen van verschillend geslacht. [3]
- [1] bezieling, geestdrift
- [2] anima
- Het woord animus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "animus" herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ animus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Aa, M. van der"‘Een virtuoos van de gezelschapskunst’. Herman Teirlinck en de Mijolclub" in: Vlaanderen. jrg. 55 nr. 311 (juni 2006) Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond, Tielt; p. 168; geraadpleegd 2019-02-09
- ↑ Molin, R.Terzijde van de vulkaan. (2012) Aspekt, Soesterberg; ISBN 9789461531421; p. 78; geraadpleegd 2019-02-09
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
animus m
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | animus | animī |
genitief | animī | animōrum |
datief | animō | animīs |
accusatief | animum | animōs |
vocatief | anime | animī |
ablatief | animō | animīs |