• af·wik·ke·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afwikkelen
wikkelde af
afgewikkeld
zwak -d volledig

afwikkelen

  1. overgankelijk een opgewikkelde draad of kabel van de spil verwijderen door deze te draaien
    • Hij had de draad te ver ineens afgewikkeld en deze raakte daardoor hopeloos verward in een grote knoop. 
  2. overgankelijk een bepaalde zaak geheel afhandelen
    • Die boedelscheiding moet eerst nog afgewikkeld worden. 
     Als hij het goed speelde, was de zaak definitief afgewikkeld en iedereen blij.[1]
     En nu de politieke kwestie van de dag was afgewikkeld, gingen de vriendinnen met nog meer geestdrift over op de vraag of Christa bij de laatste saIon voor de zomeronderbreking moest proberen haar verwondingen te verbergen of juist niet.[2]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be