settle
- VK: /ˈsɛtəl/
- Audio (US) (hulp, bestand)
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to settle |
he/she/it | settles |
verleden tijd | settled |
voltooid deelwoord |
settled |
onvoltooid deelwoord |
settling |
gebiedende wijs | settle |
settle
- bevolken, nederzetten, een nederzetting vormen, zich vestigen
- «The Dutch under Van Riebeeck settled the Cape.»
- Onder Van Riebeeck vestigden de Nederlanders zich aan de Kaap.
- «The Dutch under Van Riebeeck settled the Cape.»
- bezinken, uitzakken, tot rust komen
- «The sediment settled on the bottom of the container.»
- Het sediment bezonk op de bodem van het vat.
- «The sediment settled on the bottom of the container.»
- beslechten, tot overeenkomst komen
- «They settled out of court.»
- Zij kwamen buiten het hof om tot een overeenkomst.
- «They settled out of court.»