• be·slech·ten
  • In de betekenis van ‘een eind maken aan’ voor het eerst aangetroffen in 1503 [1]
  • Afgeleid van slechten met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beslechten
beslechtte
beslecht
zwak -t volledig

beslechten

  1. overgankelijk een geschil tot een definitief einde brengen
    • Die zaak is nog lang niet beslecht. 
97 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]