• slech·ten
Middelnederlands: slichten, sligten
Oudnederlands: slihten, in de betekenis van ‘vlak maken’, aangetroffen vanaf 1100 [2]
Germaans: *slihtijan ‘glad, vlak maken’
  • Verwant in Germaans:
West: Duits: schlichten (Oudhoogduits: slihten)
Noord: Zweeds: släta (Oudnoords:  sletta  )
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
slechten
slechtte
geslecht
zwak -t volledig

slechten

  1. overgankelijk (verouderd) tot op de grond toe afbreken
     Ja, met deze zwaarden zullen wij strijden, met deze speren onze vijanden aanvallen, met deze lans vechten, met deze dolk tirannen doorsteken, met dit soort geschut hoge torens verslaan, met deze ijzeren stormrammen hoge muren slechten![3]
  2. overgankelijk (figuurlijk) probleem, moeilijkheid verwijderen, oplossen, opruimen
    • Er moeten nog een paar barrières worden geslecht. 
    • De seksuele revolutie van de jaren 1960 slechtte die algemene taboes rond seksualiteit. 
92 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]
  1. slechten op website: Etymologiebank.nl
  2. Oudnederlands Woordenboek
  3.   Weblink bron
    Tractatus Garsiae (vert. Mark Nieuwenhuis)
    Garcia's relaas van de translatie van de relieken van de heilige Albinus en Rufinus in: Tiecelijn. Jaarboek 3, jrg. 23 (2010), Vzw Tiecelijn-Reynaert / Marcel Ryssen, Sint-Niklaas, p. 332
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be