beslechten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van beslechten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beslechten | te beslechten | ||||||||
toekomend | zullen beslechten | te zullen beslechten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben beslecht | te hebben beslecht | ||||||||
toekomend | beslecht zullen hebben | beslecht te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
beslechtend | beslecht | ev. beslecht |
mv. verouderd beslecht |
beslechte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | beslecht | beslecht | beslecht | beslecht | beslecht | beslechten | beslechten | beslechten | |||
verleden (o.v.t.) | beslechtte | beslechtte | beslechtte | beslechtte | beslechtte | beslechtten | beslechtten | beslechtten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beslechten | zult/zal beslechten | zult/zal beslechten | zult beslechten | zal beslechten | zullen beslechten | zullen beslechten | zullen beslechten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beslechten | zou beslechten | zou(dt) beslechten | zoudt beslechten | zou beslechten | zouden beslechten | zouden beslechten | zouden beslechten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb beslecht | hebt beslecht | hebt/heeft beslecht | hebt beslecht | heeft beslecht | hebben beslecht | hebben beslecht | hebben beslecht | |||
verleden (v.v.t.) | had beslecht | had beslecht | had beslecht | hadt beslecht | had beslecht | hadden beslecht | hadden beslecht | hadden beslecht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beslecht hebben | zal/zult beslecht hebben | zult/zal beslecht hebben | zult beslecht hebben | zal beslecht hebben | zullen beslecht hebben | zullen beslecht hebben | zullen beslecht hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beslecht hebben | zou beslecht hebben | zou/zoudt beslecht hebben | zoudt beslecht hebben | zou beslecht hebben | zouden beslecht hebben | zouden beslecht hebben | zouden beslecht hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm beslecht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt beslecht | er is beslecht | |||||||||
verleden | er werd beslecht | er was beslecht | |||||||||
toekomend | er zal beslecht worden | er zal beslecht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou beslecht worden | er zou beslecht zijn | |||||||||
lijdende vorm beslecht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beslecht worden | beslecht te worden | ||||||||
toekomend | beslecht zullen worden | beslecht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | beslecht zijn | beslecht te zijn | ||||||||
toekomend | beslecht zullen zijn | beslecht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word beslecht | wordt beslecht | wordt beslecht | wordt beslecht | wordt beslecht | worden beslecht | worden beslecht | worden beslecht | |||
verleden (o.v.t.) | werd beslecht | werd beslecht | werd beslecht | werdt beslecht | werd beslecht | werden beslecht | werden beslecht | werden beslecht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beslecht worden | zult beslecht worden | zult beslecht worden | zult beslecht worden | zal beslecht worden | zullen beslecht worden | zullen beslecht worden | zullen beslecht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beslecht worden | zou beslecht worden | zou/zoudt beslecht worden | zoudt beslecht worden | zou beslecht worden | zouden beslecht worden | zouden beslecht worden | zouden beslecht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben beslecht | bent beslecht | bent/is beslecht | zijt beslecht | is beslecht | zijn beslecht | zijn beslecht | zijn beslecht | |||
verleden (v.v.t.) | was beslecht | was beslecht | was beslecht | waart beslecht | was beslecht | waren beslecht | waren beslecht | waren beslecht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beslecht zijn | zult beslecht zijn | zult beslecht zijn | zult beslecht zijn | zal beslecht zijn | zullen beslecht zijn | zullen beslecht zijn | zullen beslecht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beslecht zijn | zou beslecht zijn | zou/zoudt beslecht zijn | zoudt beslecht zijn | zou beslecht zijn | zouden beslecht zijn | zouden beslecht zijn | zouden beslecht zijn |