• ont·rol·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontrollen
ontrolde
ontrold
zwak -d volledig

ontrollen

  1. overgankelijk iets dat opgerold is afwikkelen
    • Het was moeilijk dit oude papyrus te ontrollen zonder het te beschadigen. 
  2. ergatief rollend ontkomen
    • Een traan was hem het oog ontrold. 
88 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be