dispatch
- dis·patch
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dispatch | dispatches |
verkleinwoord |
- het laden en lossen van vracht; verwerking van een lading
vervoeging van |
---|
dispatchen |
dispatch
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dispatchen
- Ik dispatch.
- gebiedende wijs van dispatchen
- Dispatch!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dispatchen
- Dispatch je?
- Het woord dispatch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.