Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
afschaffen afgeschaft
afschaffing
Uitspraak
Woordafbreking
  • af·schaf·fen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afschaffen
schafte af
afgeschaft
zwak -t volledig

Werkwoord

afschaffen

  1. overgankelijk tot een einde brengen
    • Nadat de subsidie voor computers voor werknemers was afgeschaft, werden er ineens veel minder computers verkocht. 
    • De rookpauze is in dit bedrijf vorig jaar afgeschaft. 
     Zodra de oorlog voorbij was zouden ze deze beperking van het recht van de huisbazen uiteraard afschaffen.[1]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be