beëindigen
- Geluid: beëindigen (hulp, bestand)
- IPA: / bəˈʔɛindəɣə(n) / (4 lettergrepen)
- be·ein·di·gen
- afgeleid met het voorvoegsel be- van einde met het achtervoegsel -ig en met het voorvoegsel be- [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beëindigen |
beëindigde |
beëindigd |
zwak -d | volledig |
beëindigen
- overgankelijk tot een afsluiting brengen
- De scheidsrechter beëindigde de wedstrijd omdat er rellen waren uitgebroken op de tribune.
- ▸ Ook waren er vier glijbanen, aan elke zijde één, waardoor een klimpartij met een flinke roetsj kon worden beëindigd.[3]
- ▸ Het vrijwillig beëindigen van mijn leven groeide na elke dag die er verstreek uit tot een reëlere optie.[3]
1. tot een afsluiting brengen
- Het woord beëindigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beëindigen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ beëindigen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be