afgrenzen
- af·gren·zen
- samenstelling van af bw en grenzen ww
afgrenzen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afgrenzen |
grensde af |
afgegrensd |
zwak -d | volledig |
- met een duidelijke grens afscheiden
- De speurtocht naar de broertjes, die vorige week maandagavond voor het laatst in leven zijn gezien, is ook voor de politie een bijzondere gebeurtenis, zegt de woordvoerder. 'Het is heel grootschalig, ook al omdat we in een enorm groot gebied zoeken dat we maar niet precies kunnen afgrenzen.' [2]
- Er zijn dus twee bewegingen: enerzijds kunnen homo’s in meer landen trouwen, anderzijds gaan andere landen het huwelijk wettelijk scherper afgrenzen. Beide ontwikkelingen bevestigen dat het traditionele model zijn vanzelfsprekendheid heeft verloren. [3]
- aflijnen, demarqueren, afschutten, afsluiten, afbakenen, begrenzen, afperken, begrenzen, omgrenzen, afrasteren
- Het woord afgrenzen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afgrenzen" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 16-05-13 Politie over zoektocht: Opgeven is geen optie
- ↑ Reformatorisch Dagblad Evert van Vlastuin 28-08-2013 Opmars homohuwelijk duidt op snelle verandering
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be