Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ras·te·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afrasteren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afrasteren
rasterde af
afgerasterd
zwak -d volledig
  1. iets met een raster of hekwerk begrenzen
    • De plaatselijke burgemeester is niet gecharmeerd van het aanbod. „Waarom men de toppen wil verkopen is mij een raadsel”, zei Josef Ausserlechner. In het gebied is niets te halen, de 1,2 miljoen vierkante meter is volgens hem een woestenij. Zijn gemeente heeft interesse getoond, maar kan slechts een klein bedrag betalen. Volgens de Kleine Zeitung zijn er inmiddels al 20 belangstellenden. De burgemeester waarschuwt alvast dat afrasteren verboden is. [2] 
    • DVEP Energie gaat het terrein afrasteren met een hek en erbinnen worden de zonnepanelen door middel van een waterpartij en een rietkraag onttrokken aan het zicht. [3] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen