• af·lij·nen

aflijnen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aflijnen
lijnde af
afgelijnd
zwak -d volledig
  1. met strepen scherp afgrenzen
    • Luc Arnou, advocaat van Elisabeth Gyselbrecht, wou de discussie over de vermeende zedenfeiten zo veel mogelijk aflijnen. Over de zedenfeiten als mogelijk motief zou bijvoorbeeld wel openbaar kunnen gepleit worden, maar over de inhoud van de incest dan weer niet. [2] 
    • Daarnaast zijn er (dringend) andere, nieuwe inzichten en instrumenten nodig. De projectgroep ‘Jong, meerderjarig en delinquent’ werkt daaromtrent aan heel concrete en haalbare voorstellen. De nood aan het aflijnen van een nieuwe categorie binnen het strafrecht, namelijk de jongvolwassenen tussen 18 en 25 jaar, is daarbij noodzakelijk. [3] 
76 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 27/03/2017 om 16:49 door Wle, jvt Proces Kasteelmoord wordt volledig openbaar
  3. De Standaard 07/10/2016 om 06:00 door Bert Anciaux en de projectgroep ‘Jonge, meerderjarig en delinquent’ Doodlopend straatje geopend?
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be