• af·te·ke·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aftekenen
tekende af
afgetekend
zwak -d volledig

aftekenen

  1. overgankelijk een lijn of markering op materiaal tekenen, waarlangs je gaat zagen of boren
    • Hij legde zijn schop plat op de grond en tekende af waar de randen van zijn gat zouden komen. [1]
  2. overgankelijk met een handtekening verklaren dat een handeling volbracht is
    • Bij de levering van de goederen tekent de klant de leveringsbon af voor ontvangst. 
     Met deze cheque koop jij de benodigde spullen voor deze maand. De factuur laat je op verleden week aftekenen.[2]
  3. wederkerend zichtbaar, duidelijk worden
    • Hij heeft het fiasco dat zich nu aftekent alleen aan zichzelf te wijten. 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. Sachar, L., & Waterman, M. (1999). Gaten. Rotterdam: Lemniscaat. ISBN 9789056372422
  2. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be