aftekenen
- af·te·ke·nen
- samenstelling van af bw en tekenen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aftekenen |
tekende af |
afgetekend |
zwak -d | volledig |
aftekenen
- overgankelijk een lijn of markering op materiaal tekenen, waarlangs je gaat zagen of boren
- Hij legde zijn schop plat op de grond en tekende af waar de randen van zijn gat zouden komen. [1]
- overgankelijk met een handtekening verklaren dat een handeling volbracht is
- Bij de levering van de goederen tekent de klant de leveringsbon af voor ontvangst.
- ▸ Met deze cheque koop jij de benodigde spullen voor deze maand. De factuur laat je op verleden week aftekenen.[2]
- wederkerend zichtbaar, duidelijk worden
- Hij heeft het fiasco dat zich nu aftekent alleen aan zichzelf te wijten.
2. met een handtekening verklaren dat een handeling volbracht is
3. zichtbaar, duidelijk worden
- Het woord aftekenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aftekenen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Sachar, L., & Waterman, M. (1999). Gaten. Rotterdam: Lemniscaat. ISBN 9789056372422
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be