Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Afghaan


  • af·ghaan
  • [A] Afgeleid van Afghanistan, vernoemd naar de (vermeende) oorsprong van het omschreven product, geschreven met een kleine letter volgens de huidige spellingregel 16.H.
  • [B] samenstelling van  af bw  en  gaan ww 
enkelvoud meervoud
naamwoord afghaan afghanen
verkleinwoord

[A] de afghaanm [1]

  1. verkorting van Afghaanse windhond
    • Mijn buurman loopt iedere ochtend een rondje met zijn afghaan. 
     Hij stond op de steiger toen ik wegvoer,
    mijn enorme afghaan, vast geplant, niet gelovend
    dat ik wegging, niet écht gelovend.
    [2]
  2. verkorting van Afghaans tapijt
     ik verlangde naar de koesterende warmte van een Nederlands binnenhuis, een flakkerend vuur in de haard, een rode Afghaan onder de voeten, een gouden cognac in de glazen, een man die mij liefheeft naast mij romantisch en sentimenteel, gewoon vrouwelijk dromen over niets, over helemaal niets, maar warm zijn, geborgen zijn.[3]
  3. (informeel) hasj
     De truck is leeg, elke wagen die Polen binnen komt rijden is leeg, op de sigaretten achter de dubbele wanden na, echte nep-Marlboro's, en nu en dan een lading Afghaan of beter. Van Egbert hoeft dat allemaal niet zo, hij loopt al genoeg risico op de heenweg. Paprika's en tomaten, je houdt het niet voor mogelijk, maar er is al eens iemand voor doodgeschoten.[4]

[B] afghaan

  1. (oude spelling) afgaan
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Hans Warren
    Gedichten: Mijn laatste hond in: Maatstaf, Jaargang 22 (1974), De Arbeiderspers, Amsterdam, p. 44 op dbnl.org  
  3.   Weblink bron
    Hans Berghuis
    “Niet naar de maan gaan” (1964), Elsevier, Amsterdam / Brussel, p. 168 op dbnl.org  
  4.   Weblink bron
    Christian Jongeneel
    Meisje paprika in: Passionate, Jaargang 5 (1998), Stichting Passionate, Rotterdam, p. 35 op dbnl.org