afdrukken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afdrukken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afdrukken | af te drukken | ||||||
toekomend | zullen afdrukken af zullen drukken |
te zullen afdrukken af te zullen drukken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgedrukt | te hebben afgedrukt | ||||||
toekomend | afgedrukt zullen hebben | afgedrukt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afdrukkend | afgedrukt | ev. druk af |
mv. verouderd drukt af |
drukke af (bijzin) afdrukke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | druk af | drukt af | drukt af | drukt af | drukt af | drukken af | drukken af | drukken af | |
verleden (o.v.t.) | drukte af | drukte af | drukte af | drukte af | drukte af | drukten af | drukten af | drukten af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afdrukken | zult/zal afdrukken | zult/zal afdrukken | zult afdrukken | zal afdrukken | zullen afdrukken | zullen afdrukken | zullen afdrukken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afdrukken | zou afdrukken | zou(dt) afdrukken | zoudt afdrukken | zou afdrukken | zouden afdrukken | zouden afdrukken | zouden afdrukken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afdruk | afdrukt | afdrukt | afdrukt | afdrukt | afdrukken | afdrukken | afdrukken | |
verleden (o.v.t.) | afdrukte | afdrukte | afdrukte | afdrukte | afdrukte | afdrukten | afdrukten | afdrukten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afdrukken af zal drukken |
zult/zal afdrukken af zult/zal drukken |
zult/zal afdrukken af zult/zal drukken |
zult afdrukken af zult drukken |
zal afdrukken af zal drukken |
zullen afdrukken af zullen drukken |
zullen afdrukken af zullen drukken |
zullen afdrukken af zullen drukken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afdrukken af zou drukken |
zou afdrukken af zou drukken |
zou(dt) afdrukken af zou(dt) drukken |
zoudt afdrukken af zoudt drukken |
zou afdrukken af zou drukken |
zouden afdrukken af zouden drukken |
zouden afdrukken af zouden drukken |
zouden afdrukken af zouden drukken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgedrukt | hebt afgedrukt | hebt/heeft afgedrukt | hebt afgedrukt | heeft afgedrukt | hebben afgedrukt | hebben afgedrukt | hebben afgedrukt | |
verleden (v.v.t.) | had afgedrukt | had afgedrukt | had afgedrukt | hadt afgedrukt | had afgedrukt | hadden afgedrukt | hadden afgedrukt | hadden afgedrukt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgedrukt hebben | zal/zult afgedrukt hebben | zult/zal afgedrukt hebben | zult afgedrukt hebben | zal afgedrukt hebben | zullen afgedrukt hebben | zullen afgedrukt hebben | zullen afgedrukt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgedrukt hebben | zou afgedrukt hebben | zou/zoudt afgedrukt hebben | zoudt afgedrukt hebben | zou afgedrukt hebben | zouden afgedrukt hebben | zouden afgedrukt hebben | zouden afgedrukt hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm afgedrukt worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt afgedrukt | er is afgedrukt | |||||||
verleden | er werd afgedrukt | er was afgedrukt | |||||||
toekomend | er zal afgedrukt worden | er zal afgedrukt zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou afgedrukt worden | er zou afgedrukt zijn |