afdruk
- af·druk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afdruk | afdrukken |
verkleinwoord | afdrukje | afdrukjes |
de afdruk m
- resultaat van het afdrukken op papier of ander materiaal
- De afdruk was erg mooi geworden.
- We zagen de afdruk van een voet in het zand.
- contactafdruk, erfelijkheidsafdruk, fotoafdruk, kleurenafdruk, lakafdruk, pootafdruk, schermafdruk, stemafdruk, vingerafdruk, voetafdruk, zegelafdruk
1. resultaat van het afdrukken
vervoeging van |
---|
afdrukken |
afdruk
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdrukken
- ... dat ik afdruk.
- Het woord afdruk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afdruk" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ afdruk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be