afbeelden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afbeelden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afbeelden | af te beelden | ||||||||
toekomend | zullen afbeelden af zullen beelden |
te zullen afbeelden af te zullen beelden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgebeeld | te hebben afgebeeld | ||||||||
toekomend | afgebeeld zullen hebben | afgebeeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afbeeldend | afgebeeld | ev. beeld af |
mv. verouderd beeldt af |
beelde af (bijzin) afbeelde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | beeld af | beeldt af | beeldt af | beeldt af | beeldt af | beelden af | beelden af | beelden af | |||
verleden (o.v.t.) | beeldde af | beeldde af | beeldde af | beeldde af | beeldde af | beeldden af | beeldden af | beeldden af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afbeelden | zult/zal afbeelden | zult/zal afbeelden | zult afbeelden | zal afbeelden | zullen afbeelden | zullen afbeelden | zullen afbeelden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afbeelden | zou afbeelden | zou(dt) afbeelden | zoudt afbeelden | zou afbeelden | zouden afbeelden | zouden afbeelden | zouden afbeelden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afbeeld | afbeeldt | afbeeldt | afbeeldt | afbeeldt | afbeelden | afbeelden | afbeelden | |||
verleden (o.v.t.) | afbeeldde | afbeeldde | afbeeldde | afbeeldde | afbeeldde | afbeeldden | afbeeldden | afbeeldden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afbeelden af zal beelden |
zult/zal afbeelden af zult/zal beelden |
zult/zal afbeelden af zult/zal beelden |
zult afbeelden af zult beelden |
zal afbeelden af zal beelden |
zullen afbeelden af zullen beelden |
zullen afbeelden af zullen beelden |
zullen afbeelden af zullen beelden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afbeelden af zou beelden |
zou afbeelden af zou beelden |
zou(dt) afbeelden af zou(dt) beelden |
zoudt afbeelden af zoudt beelden |
zou afbeelden af zou beelden |
zouden afbeelden af zouden beelden |
zouden afbeelden af zouden beelden |
zouden afbeelden af zouden beelden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgebeeld | hebt afgebeeld | hebt/heeft afgebeeld | hebt afgebeeld | heeft afgebeeld | hebben afgebeeld | hebben afgebeeld | hebben afgebeeld | |||
verleden (v.v.t.) | had afgebeeld | had afgebeeld | had afgebeeld | hadt afgebeeld | had afgebeeld | hadden afgebeeld | hadden afgebeeld | hadden afgebeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgebeeld hebben | zal/zult afgebeeld hebben | zult/zal afgebeeld hebben | zult afgebeeld hebben | zal afgebeeld hebben | zullen afgebeeld hebben | zullen afgebeeld hebben | zullen afgebeeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgebeeld hebben | zou afgebeeld hebben | zou/zoudt afgebeeld hebben | zoudt afgebeeld hebben | zou afgebeeld hebben | zouden afgebeeld hebben | zouden afgebeeld hebben | zouden afgebeeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgebeeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgebeeld | er is afgebeeld | |||||||||
verleden | er werd afgebeeld | er was afgebeeld | |||||||||
toekomend | er zal afgebeeld worden | er zal afgebeeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgebeeld worden | er zou afgebeeld zijn | |||||||||
lijdende vorm afgebeeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgebeeld worden | afgebeeld te worden | ||||||||
toekomend | afgebeeld zullen worden | afgebeeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgebeeld zijn | afgebeeld te zijn | ||||||||
toekomend | afgebeeld zullen zijn | afgebeeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgebeeld | wordt afgebeeld | wordt afgebeeld | wordt afgebeeld | wordt afgebeeld | worden afgebeeld | worden afgebeeld | worden afgebeeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgebeeld | werd afgebeeld | werd afgebeeld | werdt afgebeeld | werd afgebeeld | werden afgebeeld | werden afgebeeld | werden afgebeeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgebeeld worden | zult afgebeeld worden | zult afgebeeld worden | zult afgebeeld worden | zal afgebeeld worden | zullen afgebeeld worden | zullen afgebeeld worden | zullen afgebeeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgebeeld worden | zou afgebeeld worden | zou/zoudt afgebeeld worden | zoudt afgebeeld worden | zou afgebeeld worden | zouden afgebeeld worden | zouden afgebeeld worden | zouden afgebeeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgebeeld | bent afgebeeld | bent/is afgebeeld | zijt afgebeeld | is afgebeeld | zijn afgebeeld | zijn afgebeeld | zijn afgebeeld | |||
verleden (v.v.t.) | was afgebeeld | was afgebeeld | was afgebeeld | waart afgebeeld | was afgebeeld | waren afgebeeld | waren afgebeeld | waren afgebeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgebeeld zijn | zult afgebeeld zijn | zult afgebeeld zijn | zult afgebeeld zijn | zal afgebeeld zijn | zullen afgebeeld zijn | zullen afgebeeld zijn | zullen afgebeeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgebeeld zijn | zou afgebeeld zijn | zou/zoudt afgebeeld zijn | zoudt afgebeeld zijn | zou afgebeeld zijn | zouden afgebeeld zijn | zouden afgebeeld zijn | zouden afgebeeld zijn |