achten
- ach·ten
- In de betekenis van ‘acht slaan op’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- afgeleid van acht met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
achten 'ɑxtə(n) |
achtte 'ɑxtə |
geacht ɣə'ʔɑxt |
zwak -t | volledig |
achten
- overgankelijk beschouwen, van mening zijn, houden voor
- Ik acht u daartoe in staat.
- achting geven, een positieve mening hebben over
- Ik achtte mijn schoonvader heel hoog.
- acht slaan op = letten op
- Als je op de computer werkt moet je acht slaan op de meldingen die op het scherm verschijnen.
de achten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord acht
achten
- roeiwedstrijd tussen achtpersoonsboten (achten)
- datief van acht na voortzetsels bij tijdsaanduidingen
- Het zal rond achten geweest zijn.
- Zij waren met zijn achten.
Zij waren acht in getal.
- Het woord achten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "achten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "achten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ achten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
achten
- achten; beschouwen, van mening zijn, houden voor
- achten; achting geven, een positieve mening hebben over
- verwachten
- opletten