absenteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van absenteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | absenteren | te absenteren | ||||||
toekomend | zullen absenteren | te zullen absenteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geabsenteerd | te hebben geabsenteerd | ||||||
toekomend | geabsenteerd zullen hebben | geabsenteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
absenterend | geabsenteerd | ev. absenteer |
mv. verouderd absenteert |
absentere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | absenteer | absenteert | absenteert | absenteert | absenteert | absenteren | absenteren | absenteren | |
verleden (o.v.t.) | absenteerde | absenteerde | absenteerde | absenteerde | absenteerde | absenteerden | absenteerden | absenteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal absenteren | zult/zal absenteren | zult/zal absenteren | zult absenteren | zal absenteren | zullen absenteren | zullen absenteren | zullen absenteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou absenteren | zou absenteren | zou(dt) absenteren | zoudt absenteren | zou absenteren | zouden absenteren | zouden absenteren | zouden absenteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geabsenteerd | hebt geabsenteerd | hebt/heeft geabsenteerd | hebt geabsenteerd | heeft geabsenteerd | hebben geabsenteerd | hebben geabsenteerd | hebben geabsenteerd | |
verleden (v.v.t.) | had geabsenteerd | had geabsenteerd | had geabsenteerd | hadt geabsenteerd | had geabsenteerd | hadden geabsenteerd | hadden geabsenteerd | hadden geabsenteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geabsenteerd hebben | zal/zult geabsenteerd hebben | zult/zal geabsenteerd hebben | zult geabsenteerd hebben | zal geabsenteerd hebben | zullen geabsenteerd hebben | zullen geabsenteerd hebben | zullen geabsenteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geabsenteerd hebben | zou geabsenteerd hebben | zou/zoudt geabsenteerd hebben | zoudt geabsenteerd hebben | zou geabsenteerd hebben | zouden geabsenteerd hebben | zouden geabsenteerd hebben | zouden geabsenteerd hebben |