abonneren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van abonneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | abonneren | te abonneren | ||||||||
toekomend | zullen abonneren | te zullen abonneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geabonneerd | te hebben geabonneerd | ||||||||
toekomend | geabonneerd zullen hebben | geabonneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
abonnerend | geabonneerd | ev. abonneer |
mv. verouderd abonneert |
abonnere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | abonneer | abonneert | abonneert | abonneert | abonneert | abonneren | abonneren | abonneren | |||
verleden (o.v.t.) | abonneerde | abonneerde | abonneerde | abonneerde | abonneerde | abonneerden | abonneerden | abonneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal abonneren | zult/zal abonneren | zult/zal abonneren | zult abonneren | zal abonneren | zullen abonneren | zullen abonneren | zullen abonneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou abonneren | zou abonneren | zou(dt) abonneren | zoudt abonneren | zou abonneren | zouden abonneren | zouden abonneren | zouden abonneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geabonneerd | hebt geabonneerd | hebt/heeft geabonneerd | hebt geabonneerd | heeft geabonneerd | hebben geabonneerd | hebben geabonneerd | hebben geabonneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geabonneerd | had geabonneerd | had geabonneerd | hadt geabonneerd | had geabonneerd | hadden geabonneerd | hadden geabonneerd | hadden geabonneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geabonneerd hebben | zal/zult geabonneerd hebben | zult/zal geabonneerd hebben | zult geabonneerd hebben | zal geabonneerd hebben | zullen geabonneerd hebben | zullen geabonneerd hebben | zullen geabonneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geabonneerd hebben | zou geabonneerd hebben | zou/zoudt geabonneerd hebben | zoudt geabonneerd hebben | zou geabonneerd hebben | zouden geabonneerd hebben | zouden geabonneerd hebben | zouden geabonneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geabonneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geabonneerd | er is geabonneerd | |||||||||
verleden | er werd geabonneerd | er was geabonneerd | |||||||||
toekomend | er zal geabonneerd worden | er zal geabonneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geabonneerd worden | er zou geabonneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geabonneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geabonneerd worden | geabonneerd te worden | ||||||||
toekomend | geabonneerd zullen worden | geabonneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geabonneerd zijn | geabonneerd te zijn | ||||||||
toekomend | geabonneerd zullen zijn | geabonneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geabonneerd | wordt geabonneerd | wordt geabonneerd | wordt geabonneerd | wordt geabonneerd | worden geabonneerd | worden geabonneerd | worden geabonneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geabonneerd | werd geabonneerd | werd geabonneerd | werdt geabonneerd | werd geabonneerd | werden geabonneerd | werden geabonneerd | werden geabonneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geabonneerd worden | zult geabonneerd worden | zult geabonneerd worden | zult geabonneerd worden | zal geabonneerd worden | zullen geabonneerd worden | zullen geabonneerd worden | zullen geabonneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geabonneerd worden | zou geabonneerd worden | zou/zoudt geabonneerd worden | zoudt geabonneerd worden | zou geabonneerd worden | zouden geabonneerd worden | zouden geabonneerd worden | zouden geabonneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geabonneerd | bent geabonneerd | bent/is geabonneerd | zijt geabonneerd | is geabonneerd | zijn geabonneerd | zijn geabonneerd | zijn geabonneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geabonneerd | was geabonneerd | was geabonneerd | waart geabonneerd | was geabonneerd | waren geabonneerd | waren geabonneerd | waren geabonneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geabonneerd zijn | zult geabonneerd zijn | zult geabonneerd zijn | zult geabonneerd zijn | zal geabonneerd zijn | zullen geabonneerd zijn | zullen geabonneerd zijn | zullen geabonneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geabonneerd zijn | zou geabonneerd zijn | zou/zoudt geabonneerd zijn | zoudt geabonneerd zijn | zou geabonneerd zijn | zouden geabonneerd zijn | zouden geabonneerd zijn | zouden geabonneerd zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich abonneren | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | abonneer me | wij, we | abonneren ons | ik | abonneerde me | wij, we | abonneerden ons | ik | zal me abonneren | wij, we | zullen ons abonneren |
2 | jij, je | abonneert je | jullie | abonneren je | jij, je | abonneerde je | jullie | abonneerden je | jij, je | zal, zult je abonneren | jullie | zullen je abonneren |
u | abonneert zich/u | u | abonneert zich/u | u | abonneerde zich/u | u | abonneerde zich/u | u | zult zich/u abonneren | u | zult zich/u abonneren | |
gij, ge | abonneert u | gij, ge, gijlieden |
abonneert u | gij, ge | abonneerde u | gij, ge, gijlieden |
abonneerde u | gij, ge | zult u abonneren | gij, ge gijlieden |
zult u abonneren | |
3 | hij, zij, het | abonneert zich | zij, ze | abonneren zich | hij, zij, het | abonneerde zich | zij, ze | abonneerden zich | hij, zij, het | zal zich abonneren | zij, ze | zullen zich abonneren |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich abonnerend | zich geabonneerd hebben | abonneer u/je , abonneert je | abonnere zich |