abonneren
- abon·ne·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘intekenen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse abonner (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
abonneren |
abonneerde |
geabonneerd |
zwak -d | volledig |
abonneren
- wederkerend zich ~ op een abonnement aangaan
- Hij heeft zich op de Volkskrant geabonneerd.
- overgankelijk een abonnement verstrekken
- abonneren op
1. een abonnement aangaan
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord abonneren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "abonneren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "abonneren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be