abonar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
abonar |
abonaba |
abonado |
volledig |
abonar
- a·bo·nar
- overgankelijk
- accrediteren, waarborgen
- betalen, bijboeken, voldoen, aflossen
- (landbouw) bemesten, mesten, begieren, gieren
- abonneren
- crediteren
- vergoeden, bijpassen
- [1] avalar
- [2] pagar
- [3] fertilizar
- [4] asentar