Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·gie·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

begieren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
begieren
begierde
begierd
zwak -d volledig
  1. iets zo idioot vinden dat men er hard om moet lachen; zich bescheuren van het lachen
  2. land met gier bemesten
Synoniemen

Gangbaarheid

49 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen