begieren
- be·gie·ren
begieren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
begieren |
begierde |
begierd |
zwak -d | volledig |
- iets zo idioot vinden dat men er hard om moet lachen; zich bescheuren van het lachen
- land met gier bemesten
- [2] bemesten
- Het woord begieren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "begieren" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be