aarden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aarden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aarden | te aarden | ||||||||
toekomend | zullen aarden | te zullen aarden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geaard | te hebben geaard | ||||||||
toekomend | geaard zullen hebben | geaard te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aardend | geaard | ev. aard |
mv. verouderd aardt |
aarde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | aard | aardt | aardt | aardt | aardt | aarden | aarden | aarden | |||
verleden (o.v.t.) | aardde | aardde | aardde | aardde | aardde | aardden | aardden | aardden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aarden | zult/zal aarden | zult/zal aarden | zult aarden | zal aarden | zullen aarden | zullen aarden | zullen aarden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aarden | zou aarden | zou(dt) aarden | zoudt aarden | zou aarden | zouden aarden | zouden aarden | zouden aarden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geaard | hebt geaard | hebt/heeft geaard | hebt geaard | heeft geaard | hebben geaard | hebben geaard | hebben geaard | |||
verleden (v.v.t.) | had geaard | had geaard | had geaard | hadt geaard | had geaard | hadden geaard | hadden geaard | hadden geaard | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geaard hebben | zal/zult geaard hebben | zult/zal geaard hebben | zult geaard hebben | zal geaard hebben | zullen geaard hebben | zullen geaard hebben | zullen geaard hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geaard hebben | zou geaard hebben | zou/zoudt geaard hebben | zoudt geaard hebben | zou geaard hebben | zouden geaard hebben | zouden geaard hebben | zouden geaard hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geaard worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geaard | er is geaard | |||||||||
verleden | er werd geaard | er was geaard | |||||||||
toekomend | er zal geaard worden | er zal geaard zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geaard worden | er zou geaard zijn | |||||||||
lijdende vorm geaard worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geaard worden | geaard te worden | ||||||||
toekomend | geaard zullen worden | geaard te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geaard zijn | geaard te zijn | ||||||||
toekomend | geaard zullen zijn | geaard te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geaard | wordt geaard | wordt geaard | wordt geaard | wordt geaard | worden geaard | worden geaard | worden geaard | |||
verleden (o.v.t.) | werd geaard | werd geaard | werd geaard | werdt geaard | werd geaard | werden geaard | werden geaard | werden geaard | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geaard worden | zult geaard worden | zult geaard worden | zult geaard worden | zal geaard worden | zullen geaard worden | zullen geaard worden | zullen geaard worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geaard worden | zou geaard worden | zou/zoudt geaard worden | zoudt geaard worden | zou geaard worden | zouden geaard worden | zouden geaard worden | zouden geaard worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geaard | bent geaard | bent/is geaard | zijt geaard | is geaard | zijn geaard | zijn geaard | zijn geaard | |||
verleden (v.v.t.) | was geaard | was geaard | was geaard | waart geaard | was geaard | waren geaard | waren geaard | waren geaard | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geaard zijn | zult geaard zijn | zult geaard zijn | zult geaard zijn | zal geaard zijn | zullen geaard zijn | zullen geaard zijn | zullen geaard zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geaard zijn | zou geaard zijn | zou/zoudt geaard zijn | zoudt geaard zijn | zou geaard zijn | zouden geaard zijn | zouden geaard zijn | zouden geaard zijn |