• aard·de
vervoeging van
aarden

aardde

  1. enkelvoud verleden tijd van aarden
    • Ik aardde. 
    • Jij aardde. 
    • Hij, zij, het aardde. 
     Volgens haar dossier aardde Josta goed bij haar nieuwe ouders.[1]
     Het was een pienter kereltje, vriendelijk in zijn optreden; hij aardde beslist niet naar een van zijn ouders.[2]


  1. “Het dossier” (2017), Luitingh-Sijthoff  , ISBN 9789021042503
  2. Victoria Holt
    “In de schaduw van de troon” (1978), Saga, ISBN 9788726484885