aanvangen
- aan·van·gen
- In de betekenis van ‘beginnen’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- samenstelling van aan vz en vangen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanvangen |
ving aan |
aangevangen |
klasse 7 | volledig |
aanvangen
- overgankelijk beginnen, starten
- Er was een nieuwe droogteperiode aangevangen.
- Het schooljaar zal dit jaar een maand later aanvangen.
- ▸ Na de lovende woorden van Natascha was het plezier teruggekeerd waarmee ze deze klus was aangevangen.[2]
1. beginnen, starten
- Het woord aanvangen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanvangen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "aanvangen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be