aansprakelijkheid

  • aan·spra·ke·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord aansprakelijkheid aansprakelijkheden
verkleinwoord - -

de aansprakelijkheidv

  1. verantwoordelijkheid, vervolgbaarheid
     Vanwege technische redenen, de aansprakelijkheid, heeft de directie van toi besloten zich ten opzichte van deze trieste zaak op de achtergrond te houden.[1]
     Toen mama me had geholpen het materiaal op te halen en het document over financiële aansprakelijkheid had ondertekend, ging ik aan de slag, vol goede verwachtingen.[2]
  2. verplichting om zich te verantwoorden
  1. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767