aanslaan
- aan·slaan
- samenstelling van aan en slaan [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanslaan |
sloeg aan |
aangeslagen |
klasse 6 | volledig |
aanslaan
- even tegen iets slaan
- op militaire wijze groeten
- De jonge soldaat moest bij iedere meerdere die hij tegenkwam de hand tegen de klep van zijn pet aanslaan.
- overgankelijk in beslag nemen
- gewaardeerd worden
- Het nieuwe product sloeg goed aan er werden direkt enorme aantallen verkocht.
- overgankelijk aanplakken
- overgankelijk ten verkoop bieden
- waarschuwend blaffen
- De grote boerderijhond sloeg aan toe we het erf opkwamen.
- beginnen te lopen
- Na vele startpogingen sloeg de motor eindelijk aan.
- (van een kogel) de grond raken
- overgankelijk op een toets slaan
- Toe we de toetsen van de oude piano aansloegen kwamen er valse tonen uit.
- overgankelijk beslagen worden
- (juridisch) (financieel) belasten, belasting heffen
- Toen de Nederlandse regering rijke Nederlanders aansloeg met hoge vermogensbelastingen zijn de rijksten naar België gevlucht en leven daar nu verder als Nederbelg.
- wortel schieten
- Het duurde lang voordat de kiemen van de plantjes aansloegen
- Een andere toon aanslaan
op een andere manier gaan praten
- Een hoge toon aanslaan
doen alsof je het voor het zeggen hebt
1. tegen iets slaan
6. ten verkoop bieden
- Het woord aanslaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanslaan" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ aanslaan op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be