• aan·slaan
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanslaan
sloeg aan
aangeslagen
klasse 6 volledig

aanslaan

  1. even tegen iets slaan
  2. op militaire wijze groeten
    • De jonge soldaat moest bij iedere meerdere die hij tegenkwam de hand tegen de klep van zijn pet aanslaan. 
  3. overgankelijk in beslag nemen
  4. gewaardeerd worden
    • Het nieuwe product sloeg goed aan er werden direkt enorme aantallen verkocht. 
  5. overgankelijk aanplakken
  6. overgankelijk ten verkoop bieden
  7. waarschuwend blaffen
    • De grote boerderijhond sloeg aan toe we het erf opkwamen. 
  8. beginnen te lopen
    • Na vele startpogingen sloeg de motor eindelijk aan. 
  9. (van een kogel) de grond raken
  10. overgankelijk op een toets slaan
    • Toe we de toetsen van de oude piano aansloegen kwamen er valse tonen uit. 
  11. overgankelijk beslagen worden
  12. (juridisch) (financieel) belasten, belasting heffen
    • Toen de Nederlandse regering rijke Nederlanders aansloeg met hoge vermogensbelastingen zijn de rijksten naar België gevlucht en leven daar nu verder als Nederbelg. 
  13. wortel schieten
    • Het duurde lang voordat de kiemen van de plantjes aansloegen 
  • Een andere toon aanslaan
op een andere manier gaan praten
  • Een hoge toon aanslaan
doen alsof je het voor het zeggen hebt
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]