tocar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tocar |
tocava |
tocado |
volledig |
tocar
- to·car
tocar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tocar |
tocaba |
tocado |
volledig |
- onovergankelijk (~ a) te beurt vallen aan
- betreffen
- (~en) raken aan, grenzen aan
- luiden (van klok)
- overgankelijk aanraken, betasten
- bespelen (van instrument)
- afspelen (van een plaat)
- [1] corresponder
- [2] referir
- [3] limitar
- [4] llamar
- [5] palpar
- tocar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española