• be·las·ten
  • Afgeleid van last met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
belasten
belastte
belast
zwak -t volledig

belasten

  1. overgankelijk gewichten plaatsen op
    • Jullie hebben de auto te veel belast. 
     De derde tree van boven die kraakte, een bobbel in het tapijt van de overloop die een vreemd geluid maakte als je er met je volle gewicht op ging staan, het middenstuk van de trapleuning dat piepte als je het te veel belastte.[1]
  2. overgankelijk als prestatie vergen
    • De server werd een lange tijd te zwaar belast, waardoor hij uitviel. 
     JezusWaren ze plotseling allemaal miljonair? Wat verder de behoefte aan cashflow betrof, vervolgde directeur Solveig de presentatie met onverstoorbaar zelfvertrouwen, werden natuurlijk alle huurinkomsten overgeheveld naar rentekosten en herstelwerkzaamheden om het bedrijf niet te belasten met onnodige belastinguitgaven.[2]
  3. overgankelijk opdracht geven tot
    • Belast die man toch niet met zoveel taken! 
  4. overgankelijk iets bezwaren met een verplichting bijv. belasting heffen op
    • Dit huis is met een hypotheek belast. 
  5. wederkerend zich ~ met: de verantwoordelijkheid of uitvoering van iets op zich nemen
    • Hij belast zich met erg veel functies binnen dat bedrijf. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be