• Skor·pi·on

Skorpion, m

  1. (sterrenbeeld) Schorpioen
  2. (astrologie) Schorpioen

Skorpion, m

  1. (spinachtigen) schorpioen


Skorpion

  1. (sterrenbeeld) Schorpioen; sterrenbeeld van de dierenriem, liggende in de Melkweg


  • Skor·pi·on
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief - - - der Skorpion - - - - - -
datief - - - em Skorpion - - - - - -
accusatief - - - der Skorpion - - - - - -

Skorpion, m

  1. (sterrenbeeld) het sterrenbeeld Schorpioen
  2. (astrologie) teken van de dierenriem Schorpioen (23 oktober tot 21 november)
Dierkrees
 
Widder
 
Schtier
 
Zwilling
 
Grebs
 
Leeb
 
Blummefraa
 
Wog
 
Skorpion
 
Schitz
 
Schteebock
 
Wassermann
 
Fisch