zwermer
- zwer·mer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwermer | zwermers |
verkleinwoord | zwermertje | zwermertjes |
zwermer m
- iemand die schijnbaar doelloos rondloopt
- ...wyl men dien grooten Hervormer voor eenen Zwermer, en al wat leelyk was, uitmaakte... [1]
- een soort vuurwerk dat wilde bewegingen over de grond maakt
- Steek eens een Zwermer in den Brand, en werp die in een Vat vol Water; dan zult gy zien, dat hy midden in het Water volkomen zal Uitbranden. [2]
- (imkerij) een zwermende bij
- Overigens staat de Carnica als een sterke zwermer bekend.
- (libellen) een libel uit het geslacht Tramea van echte libellen uit de familie van de korenbouten (Libellulidae)
- [1] dweper, zwerver, landloper, schooier
- [2] voetzoeker
- Het woord 'zwermer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwermer" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Levensbeschryving Van Beroemde En Geleerde Mannen, Met Hedendaagsche Sterfgevallen En Andere Nieuwigheden, deel 5, p. 132. Uitgegeven door Wor in 1732.
- ↑ Unzer, Johann August (1768). Verzameling van mengelschriften: behelzende, in aangenaame vertoogen, redenvoeringen en brieven, veele byzonderheden uit het ryk der planten en dieren; verhandeling eeniger luchtverschynselen; zonderlinge waarneemingen; philosophische bespiegelingen, en eindigende met den lof des winters, deel 4, p. 139. Uitg.: Petrus Conradi.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be