zwegel
- zwe·gel
- Van het Oudhoogduitse “swegala”
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwegel | zwegels |
verkleinwoord | zwegeltje | zwegeltjes |
de zwegel m
- (muziekinstrument), (middeleeuwen) een (riet-)fluit
- (muziekinstrument), (verouderd) een eenhandsfluit met drie vingergaten; meestal speelt de muzikant daarop tegelijk met nog een ander instrument, meestal een kleine trom
- (muziekinstrument) een oud orgelregister
- [2] galoubet, taborfluit
- [1] blokfluit, eenhandsfluit, flageolet, horlepiep
2. eenhandsfluit
- Het woord 'zwegel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.