Een moderne zwegeler [2], een trom-fluitspeler (Provence)
  • zwe·ge·ler
enkelvoud meervoud
naamwoord zwegeler zwegelers
verkleinwoord zwegelertje zwegelertjes

de zwegelerm

  1. (muziek), (verouderd) eertijds, een fluitspeler
  2. (muziek) een muzikant die gelijktijdig op een zwegel, een eenhandsfluit, en een kleine trom (tambourin) speelt