flageolet
- fla·geo·let
- van Frans flageolet
- [1]-[3] [1]
- [4] in de betekenis van ‘boon’ voor het eerst aangetroffen in 1916 [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flageolet | flageolets flageoletten |
verkleinwoord | - | - |
de flageolet m
- (muziekinstrument) fluit die een octaaf hoger klinkt dan de dwarsfluit
- (muziek) open orgelregister dat de tonen van de flageolet nabootst
- (muziek) flageolettoon
- (groente) platte, bleekgroene peulvrucht van Phaseolus vulgaris
fluit
4. peulvrucht
- Het woord flageolet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flageolet" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "flageolet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ flageolet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be