zigzaggen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van zigzaggen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | zigzaggen | te zigzaggen | ||||||||
toekomend | zullen zigzaggen | te zullen zigzaggen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] gezigzagd | te hebben[1]/zijn[2] gezigzagd | ||||||||
toekomend | gezigzagd zullen hebben[1]/zijn[2] | gezigzagd te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
zigzaggend | gezigzagd | ev. zigzag |
mv. verouderd zigzagt |
zigzagge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | zigzag | zigzagt | zigzagt | zigzagt | zigzagt | zigzaggen | zigzaggen | zigzaggen | |||
verleden (o.v.t.) | zigzagde | zigzagde | zigzagde | zigzagde | zigzagde | zigzagden | zigzagden | zigzagden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal zigzaggen | zult/zal zigzaggen | zult/zal zigzaggen | zult zigzaggen | zal zigzaggen | zullen zigzaggen | zullen zigzaggen | zullen zigzaggen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zigzaggen | zou zigzaggen | zou(dt) zigzaggen | zoudt zigzaggen | zou zigzaggen | zouden zigzaggen | zouden zigzaggen | zouden zigzaggen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm gezigzagd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gezigzagd | er is gezigzagd | |||||||||
verleden | er werd gezigzagd | er was gezigzagd | |||||||||
toekomend | er zal gezigzagd worden | er zal gezigzagd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gezigzagd worden | er zou gezigzagd zijn | |||||||||
onpersoonlijke lijdende vorm gezigzagd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gezigzagd | er is gezigzagd | |||||||||
verleden | er werd gezigzagd | er was gezigzagd | |||||||||
toekomend | er zal gezigzagd worden | er zal gezigzagd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gezigzagd worden | er zou gezigzagd zijn | |||||||||
lijdende vorm gezigzagd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gezigzagd worden | gezigzagd te worden | ||||||||
toekomend | gezigzagd zullen worden | gezigzagd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gezigzagd zijn | gezigzagd te zijn | ||||||||
toekomend | gezigzagd zullen zijn | gezigzagd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gezigzagd | wordt gezigzagd | wordt gezigzagd | wordt gezigzagd | wordt gezigzagd | worden gezigzagd | worden gezigzagd | worden gezigzagd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gezigzagd | werd gezigzagd | werd gezigzagd | werdt gezigzagd | werd gezigzagd | werden gezigzagd | werden gezigzagd | werden gezigzagd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gezigzagd worden | zult gezigzagd worden | zult gezigzagd worden | zult gezigzagd worden | zal gezigzagd worden | zullen gezigzagd worden | zullen gezigzagd worden | zullen gezigzagd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gezigzagd worden | zou gezigzagd worden | zou/zoudt gezigzagd worden | zoudt gezigzagd worden | zou gezigzagd worden | zouden gezigzagd worden | zouden gezigzagd worden | zouden gezigzagd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gezigzagd | bent gezigzagd | bent/is gezigzagd | zijt gezigzagd | is gezigzagd | zijn gezigzagd | zijn gezigzagd | zijn gezigzagd | |||
verleden (v.v.t.) | was gezigzagd | was gezigzagd | was gezigzagd | waart gezigzagd | was gezigzagd | waren gezigzagd | waren gezigzagd | waren gezigzagd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gezigzagd zijn | zult gezigzagd zijn | zult gezigzagd zijn | zult gezigzagd zijn | zal gezigzagd zijn | zullen gezigzagd zijn | zullen gezigzagd zijn | zullen gezigzagd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gezigzagd zijn | zou gezigzagd zijn | zou/zoudt gezigzagd zijn | zoudt gezigzagd zijn | zou gezigzagd zijn | zouden gezigzagd zijn | zouden gezigzagd zijn | zouden gezigzagd zijn |