zeezeilen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van zeezeilen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		zeezeilen			te zeezeilen
	toekomend		zullen zeezeilen			te zullen zeezeilen
voltooid	tegenwoordig		hebben gezeezeild			te hebben gezeezeild
	toekomend		gezeezeild zullen hebben			gezeezeild te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	zeezeilend		gezeezeild			ev. zeezeil	mv. verouderd zeezeilt	zeezeile
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	zeezeil	zeezeilt	zeezeilt	zeezeilt	zeezeilt	zeezeilen	zeezeilen	zeezeilen
verleden (o.v.t.)	zeezeilde	zeezeilde	zeezeilde	zeezeilde	zeezeilde	zeezeilden	zeezeilden	zeezeilden
toekomend (o.t.t.t.)	zal zeezeilen	zult/zal zeezeilen	zult/zal zeezeilen	zult zeezeilen	zal zeezeilen	zullen zeezeilen	zullen zeezeilen	zullen zeezeilen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou zeezeilen	zou zeezeilen	zou(dt) zeezeilen	zoudt zeezeilen	zou zeezeilen	zouden zeezeilen	zouden zeezeilen	zouden zeezeilen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gezeezeild	hebt gezeezeild	hebt/heeft gezeezeild	hebt gezeezeild	heeft gezeezeild	hebben gezeezeild	hebben gezeezeild	hebben gezeezeild
verleden (v.v.t.)	had gezeezeild	had gezeezeild	had gezeezeild	hadt gezeezeild	had gezeezeild	hadden gezeezeild	hadden gezeezeild	hadden gezeezeild
toekomend (v.t.t.t.)	zal gezeezeild hebben	zal/zult gezeezeild hebben	zult/zal gezeezeild hebben	zult gezeezeild hebben	zal gezeezeild hebben	zullen gezeezeild hebben	zullen gezeezeild hebben	zullen gezeezeild hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gezeezeild hebben	zou gezeezeild hebben	zou/zoudt gezeezeild hebben	zoudt gezeezeild hebben	zou gezeezeild hebben	zouden gezeezeild hebben	zouden gezeezeild hebben	zouden gezeezeild hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gezeezeild worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gezeezeild				er is gezeezeild
verleden	er werd gezeezeild				er was gezeezeild
toekomend	er zal gezeezeild worden				er zal gezeezeild zijn
voorwaardelijk	er zou gezeezeild worden				er zou gezeezeild zijn