zeezeilt
- zee·zeilt
vervoeging van |
---|
zeezeilen |
zeezeilt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeezeilen
- Jij zeezeilt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeezeilen
- Hij zeezeilt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zeezeilen
- Zeezeilt!
- De in Monaco woonachtige Van der Heijden, die graag zeezeilt, heeft recht van spreken. [1]
- Het woord 'zeezeilt' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.