• zee·zeilt
vervoeging van
zeezeilen

zeezeilt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeezeilen
    • Jij zeezeilt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeezeilen
    • Hij zeezeilt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zeezeilen
    • Zeezeilt! 
    • De in Monaco woonachtige Van der Heijden, die graag zeezeilt, heeft recht van spreken.  [1]