zeezeil
- zee·zeil
vervoeging van |
---|
zeezeilen |
zeezeil
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeezeilen
- Ik zeezeil.
- gebiedende wijs van zeezeilen
- Zeezeil!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeezeilen
- Zeezeil je?
- Hij leeft al 12 jaar niet meer, maar elke keer als ik zeezeil, voelt dat als een soort 'hommage aan mijn vader'. [1]
- Het woord 'zeezeil' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Berg, R. van den"Pensionado's met mijn vaders pet" in: Zeezeilen nr. 4 (oktober 2008) PZV, Best; p. 16 kol. 2; geraadpleegd 2017-06-19