• zee·zeil
vervoeging van
zeezeilen

zeezeil

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeezeilen
    • Ik zeezeil. 
  2. gebiedende wijs van zeezeilen
    • Zeezeil! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeezeilen
    • Zeezeil je? 
    • Hij leeft al 12 jaar niet meer, maar elke keer als ik zeezeil, voelt dat als een soort 'hommage aan mijn vader'.  [1]