woeden/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van woeden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		woeden			te woeden
	toekomend		zullen woeden			te zullen woeden
voltooid	tegenwoordig		hebben gewoed			te hebben gewoed
	toekomend		gewoed zullen hebben			gewoed te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	woedend		gewoed			ev. woed	mv. verouderd woedt	woede
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	woed	woedt	woedt	woedt	woedt	woeden	woeden	woeden
verleden (o.v.t.)	woedde	woedde	woedde	woedde	woedde	woedden	woedden	woedden
toekomend (o.t.t.t.)	zal woeden	zult/zal woeden	zult/zal woeden	zult woeden	zal woeden	zullen woeden	zullen woeden	zullen woeden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou woeden	zou woeden	zou(dt) woeden	zoudt woeden	zou woeden	zouden woeden	zouden woeden	zouden woeden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gewoed	hebt gewoed	hebt/heeft gewoed	hebt gewoed	heeft gewoed	hebben gewoed	hebben gewoed	hebben gewoed
verleden (v.v.t.)	had gewoed	had gewoed	had gewoed	hadt gewoed	had gewoed	hadden gewoed	hadden gewoed	hadden gewoed
toekomend (v.t.t.t.)	zal gewoed hebben	zal/zult gewoed hebben	zult/zal gewoed hebben	zult gewoed hebben	zal gewoed hebben	zullen gewoed hebben	zullen gewoed hebben	zullen gewoed hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gewoed hebben	zou gewoed hebben	zou/zoudt gewoed hebben	zoudt gewoed hebben	zou gewoed hebben	zouden gewoed hebben	zouden gewoed hebben	zouden gewoed hebben