weken
- Geluid: weken (hulp, bestand)
- IPA: / ˈwekə(n) / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈʋe.kə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈβ̞e.kə(n)/
- (Limburg): /ˈwe.kə(n)/
- we·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
weken /ˈʋekə(n)/ |
weekte /ˈʋektə/ |
geweekt /ɣəˈʋekt/ |
zwak -t | volledig |
weken
- overgankelijk door langdurig in een vloeistof te leggen zacht, plooibaar of beter wasbaar maken
- Je kunt dat het beste eerst een tijdje weken.
- ergatief door langdurig in een vloeistof te liggen zacht, plooibaar of beter wasbaar worden
- Dat vuile ondergoed heeft lang genoeg liggen weken.
1. door langdurig in een vloeistof te leggen zacht, plooibaar of beter wasbaar maken
vervoeging van |
---|
wijken |
weken
- meervoud verleden tijd van wijken
- Wij weken.
- Jullie weken.
- Zij weken.
- Wij weken.
de weken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord week
- ▸ Tot mijn verbazing wist ik deze zes weken durende tocht zonder noemenswaardige problemen te voltooien, waardoor ik voor het eerst echt begon te geloven dat mijn ‘American Dream’ wel eens in vervulling zou kunnen gaan.[2]
- Het woord weken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ weken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be